De historie van… beschuit
Wat krijg je in Nederland getrakteerd bij de geboorte van een kind? Beschuit met muisjes! Een traditie uit de negentiende eeuw, die pas nationaal bekend en heel gewoon werd sinds muisjesfabrikant De Ruijter in 1938 een groot blik met oranje muisjes aanbood op Paleis Soestdijk vanwege de geboorte van prinses Beatrix. Maar wat is eigenlijk de geschiedenis van beschuit?
Een beschuit is een licht verteerbare, heel droge vorm van brood. Het wordt van origine gemaakt van tarwebloem, waaraan bestanddelen van ei, vet, honing of glucose, stroop en zeep (!) werden toegevoegd. Vanaf het midden van de twintigste eeuw gebruikte men vaak een beschuitgelei: een mengsel van vet, glucosestroop en zeep.
Beschuit wordt tweemaal gebakken: de eerste keer als een plat, cilindrisch broodje, wat een beschuitbol oplevert. Na het doorsnijden van deze bol met speciale beschuitmessen bakt men het broodje nog een keer. De oude naam voor beschuit is dan ook ‘tweebak’, vergelijkbaar met het Duitse ‘Zwieback’. Beschuiten zijn door dit bakproces lang houdbaar, omdat er daarna weinig tot geen vocht meer in voorkomt.
Beschuit wordt gebakken op een lagere temperatuur dan brood. Dat betekent dat een bakker vaak na het bakken van brood de restwarmte van de oven gebruikt om zijn beschuiten te bakken. Dit levert economisch voordeel op en is duurzaam bovendien. Wist jij trouwens dat beschuit vaak in rollen van een bakkersdozijn worden verkocht? Het zijn er dan niet twaalf, maar dertien!
Scheepsbeschuit
Omdat beschuit lang houdbaar is, was het een populair product tijdens de lange scheepsreizen van ontdekkingsreizigers. Beschuit droogt immers niet uit en beschimmelde niet onderweg. Het kreeg hierdoor zelfs een eigen naam: scheepsbeschuit. Overigens heeft de beschuit die wij kennen daarmee weinig meer te maken. Deze is gelukkig aanzienlijk luchtiger door de toevoeging van bakkersgist en daardoor heel wat beter te eten. Scheepsbeschuit was vaak zó hard, dat reizigers het alleen geweekt konden eten.
Rijke traditie
Nederland kent een rijke traditie als het gaat om beschuit bakken. Rond 1600 ontwikkelden de Zaanse dorpen Wormer en Jisp zich zelfs tot de beschuitcentra van heel Europa. Dit had te maken met de enorme vraag naar beschuiten door de Oost-Indische Compagnie, de West-Indische Compagnie, de walvisvaarders, Oostzeevaarders en alle andere schepen die vanuit Nederland rondom de graanmolens van de Zaanstreek vertrokken. Wormer kende in die tijd naar verluidt maar liefst honderdvijftig beschuitbakkerijen. Er werd vier-, soms wel zevenmaal per dag beschuit gebakken om aan de enorme vraag te kunnen voldoen. De scheepsbeschuiten werden daarna in zogenaamde kaaktonnen verpakt en op die manier aan boord van de schepen bewaard.
Overigens wordt beschuit van oudsher niet alleen tijdens kraamvisites gegeten. Vroeger kregen ook bezoekers van begrafenissen regelmatig een beschuit voorgeschoteld, als symbool voor de broosheid van het leven.